De toepassing van de nieuwe accijnsstructuur brengt een nieuwe discussie op tafel. De groothandels neigen naar het berekenen van de korting per referentie. Dat zou volgens hen de discussie ontmijnen over het moment waarop ze de nieuwe structuur beginnen door te reken naar de kleinhandel.
Sinds 1 januari gelden naar goede gewoonte nieuwe accijnstarieven voor 2018 op sigaretten en roltabak. Door die wijziging herzagen de meeste fabrikanten de prijzen van hun producten en dat zorgde er dan weer voor dat de groothandels hun klanten lieten weten in welke mate de ad valorem accijns daalde en de specifieke accijns stijgt. Met het intussen gekende gevolg: zelfs als de fabrikanten hun verkoopmarge niet wijzigden, steeg toch de druk op de marge in percent uitgedrukt. Bij de laatste accijnswijziging is het overigens opnieuw vooral de winst op de roltabak die het behoorlijk te verduren kreeg.
Naast die gekende mechaniek sprong nog iets anders in het oog. Analyse bij VFP wees uit dat de grossiers de nieuwe accijnsstructuur zowel op de oude als op de nieuwe prijzen hebben toegepast. In principe kan je op de zegel een code van twee letters lezen die staat voor de maand van invoering van het fiscale regime die van toepassing is op de verpakking. AR staat bijvoorbeeld voor 01-2018 terwijl AQ voor 01-2017 stond. Daaraan kan een groothandel in principe dus de kortingperiode herkennen, maar op een directe koppeling van die code naar de kleinhandel zijn de systemen niet voorzien. Wel vermelden steeds meer groothandels die code op hun afrekening voor de kleinhandel, maar het effectieve doorrekenen blijft anders verlopen.
Tussen oude en nieuwe prijzen in, stelt zich de vraag wat nu precies bepaalt wanneer een groothandel de impact van de nieuwe structuur aan de kleinhandel doorrekent. “Wil je de impact van de accijnsaanpassing doorrekenen, dan heb je altijd een ‘momentum’ nodig”, zegt Ben Cauwelier daarover. “Vaak is dat het geval wanneer bijvoorbeeld dan de helft van de producten is overgeschakeld. Je werkt altijd met een overgangsperiode, maar sowieso kan een groothandel twee maanden na overschakeling op de nieuwe accijnsstructuur geen producten met oude structuur meer in voorraad hebben.”
Als zoals dit jaar de nieuwe structuur in werking op 1 januari trad, dan mocht de groothandel de producten met oude prijzen maximaal tot eind februari in stock hebben. Dat verklaart volgens Cauwlier waarom veel aanpassingen vanaf begin februari opduiken. “Dat is een ingreep van de overheid om te vermijden dat de fabrikanten voorraden met oude prijzen bij de groothandel stockeren, waardoor het maanden duurt voor de nieuwe prijzen van kracht worden”, klinkt het. “Dat systeem geldt voor groothandels met afnemersstatuut, die met andere woorden rechtstreeks aankopen bij de fabrikant. Groothandels die niet rechtstreeks aankopen, mogen langer hun voorraad met oude prijzen behouden.”
De beweegredenen van de overheid in dit systeem zijn duidelijk, maar waarom wachten de groothandels niet gewoon tot eind februari wachten om dan alles ineens om te schakelen? Het zou de dagbladhandels wat welgekomen extra zuurstof bezorgen. Ben Cauwelier bijt de stok middendoor. “Wij weten in principe begin januari welke prijzen zullen binnenkomen. De fabrikanten leveren de goederen volgens beschikbare voorraad. Eerst de oude prijzen dus en dan vanaf een bepaald moment, als een product niet meer voorradig is, aan de nieuwe prijs. Voor ons bevatten die vanaf dan de impact van de nieuwe accijnzen, met de bijhorende negatieve impact op de marge. Wie omschakelt begin februari, neemt als groothandel in januari die negatieve impact op zich.” Dan nog blijft het volgens de groothandels op dat moment een complexe oefening, met nog andere variabelen. “Het gekozen moment hangt vooral af van hoe lang de fabrikanten goederen met oude prijzen blijven leveren”, vervolgt Cauwelier. “Soms zie je ook dat de oude prijzen zeer gegeerd zijn in bepaalde sectoren, bijvoorbeeld aan de grenzen, wat het proces kan versnellen. Verder kan die datum ook nog verschillen van groothandel tot groothandel in functie van het portfolio dat een groothandel op dat moment voert en de stock waarover hij nog beschikt. Voor de ene kan het ideale moment om door te schakelen eerder bereikt zijn dan voor de andere.”
De methode die Ben Cauwelier hierboven uit de doeken doet, is het systeem voor de klanten die een gemiddelde korting krijgen, nog steeds de grootste groep. Het alternatief is een systeem waarbij je werkt met de korting per referentie. “Dan wordt het principe eenvoudiger”, aldus Cauwelier. 3en Marlboro 20 aan 6,5 euro is de oude prijs en blijft dat zolang hij aan die prijs binnenkomt bij de groothandel. Tot dan krijgt de kleinhandel de oude conditie, komt hij binnen aan 6,6 euro dan weet je dat het de nieuwe prijs is en krijgt de kleinhandel de nieuwe conditie. Dat is het meest transparant en correct, maar het kan maar als je een korting per referentie krijgt.”
Het is een manier van rekenen die het vooral voor kleinere verkooppunten niet bepaald makkelijker maakt. Je hebt een gepast IT-systeem nodig om de referentiekorting te kunnen toepassen. En ook je boekhouder wordt niet altijd vrolijk van een prijslijst met 500 referenties en een korting per referentie. “Het datasysteem om dat te verwerken, is afwezig en dus vragen kleinhandels vaak als service aan de groothandel om met één conditie te werken: één algemene conditie of één conditie voor de sigaretten van een fabrikant (en een andere voor tabak). Dat resulteert in een situatie met ongeveer tien kortingen”, vat Ben Cauwelier het samen.
Werken met een referentiekorting heeft vandaag echter nogal wat nadelen. Ten eerste heerste een gebrek aan uniformisering. Niet elke groothandel werkt met een korting per referentie, niet iedere kassabouwer neemt het mee. “Zij komen uit een systeem met een korting voor sigaretten en een korting voor tabak”, verklaart Cauwelier. “Terwijl die verscheidenheid in kortingen in andere productcategorieën, zoals bij snoep, de normaalste zaak ter wereld is. De kassasystemen zouden dit in principe dus wel moeten aankunnen, waardoor je de prijzen als groothandel automatisch kan doorsturen. Bij de groothandels merk ik dat iedereen ermee bezig is en zoekt naar een goed systeem, waarbij ze minstens de categorieën opentrekken. Het zijn systemen die uiteindelijk ook evolueren naar de finaliteit om de korting op referentieniveau te bepalen.”
Behalve de onoverzichtelijkheid voor de winkeliers, wijst ook VFP op enkele struikelblokken. “Dagbladhandels die voor hun BTW- en inkomstenbelasting gebruik maken van forfaitaire coëfficiënten zijn bij dit systeem in het nadeel”, zegt secretaris-generaal Tony Vervloet, “en ook de vergelijking meen product als snoep gaat niet helemaal op.” VFP wijst op de verschillen qua volumes en in het aantal referenties dat de verkopers volgen. “Bij tabaksproducten is het moeilijk om niet het volledige assortiment te voeren. Terwijl elke verkoper zelf beslist welke confiserie hij wenst te verkopen, bij welke grossier hij die aankoopt, aan welke voorwaarden hij aankoopt en – vooral – aan welke prijs hij de snoep verkoopt. Dat is bij rookwaren niet zo en dus kan je het niet vergelijken. Tenzij je afstapt van de vaste verkoopprijs.”